Ruzie op de achterbank, vanuit twee perspectieven
Door Henri Prins
De Strijd om het Raampje
Tijdens een lange vakantiereis kregen mijn twee kleindochters (5 en 2 jaar oud) ruzie op de achterbank. De reden voor deze ruzie? “Zij kijkt door míjn raampje!”
Blijkbaar zit dit gedrag in de familie, want ook ik heb ooit door andermans raampje gekeken — door het raampje van een ecoloog, om precies te zijn. Ik zat rechts op de achterbank, met uitzicht op landbouwvelden. Mijn medereiziger, de ecoloog, zat links en had uitzicht op een natuurgebied dat er volgens hem slecht aan toe was. Steeds weer probeerde hij, met zijn imposante gestalte, mijn uitzicht te blokkeren door pontificaal voor het raam te gaan zitten, terwijl hij voortdurend mopperde over de “verschrikkelijke toestand” van het landschap.
Aan mijn kant was er echter niets mis. Prachtige koeien in de wei, mooie gewassen en tevreden mensen die hun land met liefde bewerkten. Het deed me plezier te zien met hoeveel zorg de basis voor mijn maaltijd werd gelegd. Maar bij de ecoloog zag ik alleen maar irritatie groeien: hij zag uitdrogende velden, verdorde struiken en de sporen van mensen in wat hij als zijn natuur beschouwde. Hoe kon ik nu genieten van mijn uitzicht als “alles” aan zijn kant verloren leek?
Ik stelde voor om van plaats te ruilen, zodat hij misschien ook wat van dit moois kon zien. Maar hij weigerde stellig en maakte duidelijk dat ik niet door zijn raampje mocht kijken. “Het is míjn natuur,” zei hij, “en daar heb jij niets te zoeken.”
Even later stak hij een sigaar op, waardoor er een rookgordijn ontstond dat mijn uitzicht nog verder belemmerde. Hij bleef mopperen, steeds harder, en gaf mij zelfs de schuld van zijn misnoegen, alsof mijn aanwezigheid zijn uitzicht al bedierf. Zijn klagende toon en die dikke sigarenrook deden mijn ergernis groeien.
De spanning liep op in de auto. Terwijl de ecoloog zijn sigaar stevig inhaleerde en somber door zijn raampje tuurde, vroeg ik me af hoe we ooit in deze situatie waren beland. Was het niet mogelijk om gewoon te genieten van wat we zagen, zonder de ellende of schoonheid van het landschap te claimen?
Na een tijdje, met het rookgordijn inmiddels flink opgetrokken en mijn geduld behoorlijk beproefd, kreeg ik een idee. In plaats van me op mijn eigen raampje te blijven richten, draaide ik me naar hem toe en zei: “Luister, als jij nou eens echt door míjn raampje kijkt. Niet zomaar gluren, maar echt kijken. Misschien zie je iets dat je niet verwacht.”
Tot mijn verrassing keek hij op, enigszins verrast door mijn toon. Voorzichtig boog hij zich een beetje naar rechts en tuurde door mijn raampje. Zijn ogen, gewend aan zijn sombere perspectief, vingen eerst schuchter het licht op, alsof hij twijfelde of er wel iets waardevols te zien was.
Even was het stil. De velden, de koeien, de mensen die hun land bewerkten met liefde en zorg, kwamen in beeld. Ik zag hoe zijn ogen iets ontspanden, een bijna onmerkbare zachtheid. “Tja,” mompelde hij uiteindelijk, “het ziet er hier eigenlijk best… vredig uit.”
“Precies!” zei ik glimlachend. “Het is maar net waar je kijkt, en hoe je kijkt. Soms hoeft het niet zo zwart-wit te zijn.”
Na een lange stilte gaf hij een schamper lachje en blies de laatste restjes rook van zijn sigaar door het open raam. “Misschien moet ik vaker een kijkje door jouw raampje nemen,” gaf hij toe. En met dat ene zinnetje leek het alsof de hele sfeer in de auto veranderde.
De rest van de rit verliep in een aangename stilte. Misschien hadden we niet allebei hetzelfde uitzicht, maar er was ineens ruimte voor elkaars blik op de wereld. En dat was voor mij een uitzicht op zich.
Een Rookgordijn van Irritatie
Tijdens een lange rit door het land zat ik links op de achterbank, met uitzicht op wat ooit een prachtig natuurgebied was geweest. Ik keek uit over verdorde velden en waterpoelen die half waren opgedroogd. Door mijn raampje zag ik sporen van menselijke inmenging, de rafelige randen van een landschap dat in mijn ogen zorgwekkend snel verloederde. Rechts naast me zat mijn reisgenoot, die maar niet ophield over hoe “prachtig” het landschap eruitzag en hoe “gezond” het er allemaal bijstond. Aan mijn kant zag ik echter een heel ander verhaal, en dat leek hij totaal niet te willen begrijpen.
Elke keer dat ik een sombere opmerking maakte over de toestand van de natuur, rolde hij met zijn ogen en vertelde hij me dat ik “te veel somberde.” Hij zat in zijn eigen bubbel, aan de kant van de landbouwvelden, en keek naar wat hij beschouwde als “geweldig werkende mensen, gezonde koeien, en prachtig graan.” Het ergerde me mateloos dat hij niet zag wat er werkelijk aan de hand was: monoculturen, vervuiling, en een bedreigd ecosysteem dat steeds minder divers werd.
Ik voelde hoe ik me steeds breder begon te maken op de achterbank, alsof ik op die manier kon verhinderen dat hij vanuit zijn vrolijke wereld door mijn raampje naar de “echte” wereld zou gluren. Dit was míjn natuur, en ik wilde niet dat hij met zijn vrolijke, rooskleurige ideeën de ernst van de situatie zou onderschatten.
Toen stelde hij voor om van plek te ruilen. “Dan zie je misschien ook iets moois,” zei hij met dat zelfvoldane glimlachje van hem. Maar ik weigerde. Hoe kon hij denken dat een simpele positiewissel iets zou veranderen aan de werkelijkheid buiten? “Het is míjn natuur,” mompelde ik geïrriteerd. “En daar heb jij niets te zoeken.”
Om mijn ergernis wat te verlichten, stak ik een sigaar op. De rook kringelde traag door de auto, hopelijk om hem een beetje af te schrikken, en ik blies de rook nog wat steviger in zijn richting. Maar zelfs de rook en mijn harde woorden leken hem nauwelijks te deren. Mijn irritatie groeide alleen maar.
Na een tijdje draaide hij zich plots naar me toe en zei, iets te vrolijk: “Luister, als jij nou eens echt door míjn raampje kijkt. Niet zomaar gluren, maar echt kijken. Misschien zie je iets dat je niet verwacht.”
Zijn uitnodiging irriteerde me bijna nog meer. Maar ergens was ik ook nieuwsgierig, al wilde ik dat niet laten merken. Aarzelend leunde ik iets naar rechts en wierp een blik door zijn raampje. Eerst zag ik niets bijzonders: gewoon de gebruikelijke velden. Maar toen keek ik verder en zag de koeien rustig grazen, het graan dat vol in bloei stond, en mensen die hun land met liefde bewerkten.
Een onverwacht gevoel van rust bekroop me. Er was iets kalmerends in dit beeld. Misschien was de wereld niet enkel zwart-wit, en bestond er ook een stukje waarde in de dingen waar hij zo van genoot. “Tja,” mompelde ik, wat overrompeld, “het ziet er hier eigenlijk best… vredig uit.”
Hij grijnsde breed. “Precies! Het is maar net waar je kijkt, en hoe je kijkt. Soms hoeft het niet zo zwart-wit te zijn.”
Na een stilte gaf ik een schamper lachje en blies de laatste restjes rook door het open raam. “Misschien moet ik vaker een kijkje door jouw raampje nemen,” gaf ik toe, hoewel het me moeite kostte dit te zeggen. Maar iets in de sfeer in de auto veranderde. De spanning loste langzaam op, en de rest van de rit verliep in een kalme stilte.
Misschien had ik nog steeds mijn eigen kijk op de wereld, maar er was opeens ruimte voor een ander perspectief. En dat gaf me een onverwacht gevoel van vrede.