Crisis om stikstof: een filosofisch en ook een democratisch probleem.

Feiten bestaan niet; er zijn slechts modellen en aanwijzingen.

 

Inleiding

Zij die willen bewijzen dat de natuur in N2000-gebieden geen last heeft van depositiestikstof en niet op omvallen staat hebben een probleem: het bewijs dat iets niet gaat gebeuren kan niet worden geleverd. Vreemd genoeg hebben zij die het tegenovergestelde beweren hetzelfde probleem: dat bewijs is er evenmin. Omdat de laatsten in de meerderheid zijn, hebben we na een democratisch besluit nu een wettelijk vastgelegde stikstof-reductiedoelstelling en worden vele (boeren-) bedrijven in hun voortbestaan bedreigd en lopen economische projecten ernstige vertragingen op.

De schrijver dezes meent met dit essay de theoretische onderbouwing te leveren voor die eerste stelling en tevens de onderbouwing van de tweede stelling te ontkrachten. Door het verhaal te plaatsen in het kader van de Vogel – en Habitatrichtlijn, wordt duidelijk gemaakt wat er voor nodig is om aan deze Europese verplichting te blijven voldoen: het instandhouden van de Natura2000 gebieden en verslechtering ervan te voorkomen. Daartoe wordt de stikstofkringloop uiteengezet en de veelal onderbelichte symbiotische rol en functie van de bodemmicrobiologie toegelicht. Het moet  daarmee helder worden dat de planten (Plantae) evolutionair gezien de mate waarin zij de gehele aarde hebben kunnen koloniseren, primair aan ‘hun microbioom’ (Bacteriae en Fungi, vooral de Mycorrhiza-schimmels) te danken hebben. Vervolgens wordt het begrip stikstofgevoeligheid geduid en het verschijnsel KDW (kritische depositie waarde) geïntroduceerd. Tenslotte voeren we een tweetal simulaties door, waarmee enerzijds geschetst wordt wat stikstof de natuur van het jaar 1892 zou hebben kunnen aandoen naast wat de natuur van 1992 met stikstof doet.

De conclusie uit de analyse is dat de natuur tot het moment van de aanwijzing van de Natura 2000 Gebieden geen structurele problemen ondervond van depositiestikstof, dat stikstofgevoelige natuur op dezelfde wijze door de bodembacteriën worden beschermd als de stikstofminnende soorten en dat de Natura 2000 Gebieden ook geen structurele last ondervinden van de huidige sterk gedaalde depositiehoeveelheden. Dit zijn allemaal redenen die onvoldoende motivatie vormen om een heel land op het stikstof slot te zetten.

De reden dat Nederland op een stikstofslot zit, is te wijten aan de ongeremde toepassing van een niet representatief element als de KDW met afwijkingen van 20-40% voor de berekende stikstof hoeveelheid (in mol/ha/jaar) als invoer variabele te gebruiken in AERIUS-Instrumentarium dat ongeschikt is voor voorspellingen op kleine schaal. Een element waarvan de validatie tevens niet transparant is en niet heeft plaats gevonden. Tevens wordt het concept Biologische KDW (BKDW) besproken dat mogelijk beter tegemoetkomt als parameter voor AERIUS om realistischere beschrijvingen van de natuur aan de EU te kunnen melden.

Tot die tijd is de ouderwetse manier met natuurmonitoring, ecologisch veldonderzoek, tellingen en vergelijkend onderzoek de enig overgebleven wijze om de staat van instandhouding van de natuur te beoordelen.

 

De Stikstofkringloop en het microbioom

Stikstof is een van de meest voorkomende elementen op aarde: ruim 78% van de lucht bestaat uit  stikstof (naast zuurstof 21% en koolzuurgas 0,4%). Ook in de bodem is het ruim voorhanden: in de eerste 30 cm grond bevinden zich ongeveer 6000 kg stikstof per hectare. Ondanks deze alom-aanwezigheid, is stikstof zowel boven- als ook ondergronds dé beperkende factor voor de plantengroei. Bijna alle hogere organismen, waaronder planten, insecten en zoogdieren, worden gekoloniseerd door complexe microbiële gemeenschappen en herbergen een microbioom[1]. Zo ook planten. Recente studies met planten laten zien dat deze microbiomen gestructureerd zijn en complexe, onderling verbonden microbiële netwerken vormen. Binnen deze netwerken vervullen verschillende taxa verschillende rollen, en er zijn sleutelsoorten geïdentificeerd die cruciaal kunnen zijn voor de gezondheid van planten en het functioneren van ecosystemen. Iets wat per habitat of gebied bestaat uit honderden miljoenen bacteriën, bacteriofagen, gisten en schimmels, in elke gram grond, die als het ware een samenlevende gemeenschap[2] vormen met plantenwortels. De microben maken voedingsstoffen en fosfor beschikbaar voor de planten en helpen hen bij hun afweer tegen droogte, ziekten en plagen. In ruil daarvoor, voorzien de planten ‘hun’ micro-organismen van suikers en andere organische stoffen. Bacteriën uit deze groep micro-organismen zijn tevens de drijvende kracht achter de stikstofkringloop[3] en ook Figuur 1.

Figuur 1. Schets Stikstofkringloop; bij de overgangen zijn honderden kilogrammen stikstof betrokken bewerkstelligd door een actief microbioom bestaande uit miljarden schimmels, gisten, bacteriën en bacteriofagen; alsmede wormen, maden, aaltjes, kevers etc. De termen in blauw: volatilisatie, mineralisatie, nitrificatie, denitrificatie en immobilisatie zijn de activiteiten waarbij de bacteriën van het microbioom betrokken zijn. Stikstoffixatie ontbreekt nog in figuur 1).

Behalve via stikstoffixatie, samen met vlinderbloemigen, kan het microbioom stikstof in de enige vormen aanbieden die planten kunnen opnemen: ammonium dan wel nitraat. En overschotten aan stikstof kunnen worden omgezet in het gasvormige NH3, N2 of N2O waarna ze in de lucht worden afgevoerd. Ondanks de duizenden kilogrammen stikstof in de bodem per hectare, zie [4] voor een analyserapport van landbouwgrond en [5] een studie naar de samenstelling van bosgronden, (in beide rapportages is sprake van ca 6000-7000 kg N/ha.) en dankzij de wijze waarop de stikstofkringloop verloopt, blijft stikstof echter toch dé beperkende factor voor de plant. Het filmpje uit referentie 3)  brengt heel helder de betreffende kennis over op HAVO-4-niveau  Ook in de benedenwereld helpen regenwormen, aaltjes en bacteriofagen in de stikstofkringloop: planten concurreren met bacteriën om de schaarse stikstof in de bodem. Een Duitse studie[6] laat mooi een verschil tussen de beschikbaarheid van bodemstikstof zien tussen twee bostypes; een beukenbos met lage N-beschikbaarheid (geen depositiestikstof!) en een Noorse-Sparrenbos met een N-verzadiging door hoge depositiecijfers (ca. 40 kgN/ha/jr.)

Figuur 2. Stikstof transformatie van Rennenberg en Dannenmann6

De publicatie 6) betreft een review van vele onderzoekingen en toont dat er honderden kilogrammen stikstof per hectare van identiteit en gedaante veranderen: er vinden voortdurend omzettingen van stikstof plaats. De grootte van die omzettingen zijn als volgt: ca 130 kg wordt door de planten opgenomen, 82 – 121 kg N bevindt zich in levende microbiële biomassa en ruim 505-575 kg N is gebonden in detritus; dode biomassa. Ook daalt er in de herfst ca 120 kg N neer met het vallen van de bladeren en takken. De getallen zijn grafisch weergegeven in Figuur 2.

De getallen die in figuur gepresenteerd worden, zijn als volgt tot stand gekomen: in het beukenbos, waar geen depositiestikstof neer kwam, was jaarlijks 725 kg N bij ‘omzettingen’ betrokken; opgeteld 121 kg N in levende microbiële biomassa, die leiden tot 505 kg afgestorven biomassa plus 99 kg N door de plant opgenomen N voor de groei. De 786 kg, die voor het met 40 kg N/ha jaarlijkse depositiestikstof belaste Noorse sparrenbos resulteren, zijn de optelsom van 82 kg in het actieve microbioom, 575 kg in afgestorven microbioom en een opname door de plant van 129 kg N ha/jr. De 0,9 kg N/ ha/jr. zijn de berekende gemiddelde extra hoeveelheid depositiestikstof voor een Nederlands bos, in de periode van 1966-1987; de periode met de grootste stijgingen in stikstofdepositie. En dat tegen een achtergrondhoeveelheid van 6300 kg/ha en een omgezette hoeveelheid van ruim 700 kg ha/jaar is dat, iets meer dan 1 promille, verwaarloosbaar klein; net zo groot als 1% meer of minder gevallen bladeren en strooisel. Het laat feitelijk direct zien dat huidige preoccupatie met depositiestikstof onterecht is en dat in de stikstofdiscussie ten onrechte voorbij gegaan wordt aan de rol van het bodemleven in de stikstofkringloop.

De extra depositiestikstof draait simpelweg mee in deze stikstofkringloop en Figuur 1 en 2 maken dat inzichtelijk. Posch et.al. [7] hebben, uitgaande van de stikstofkringloop en hun inzicht in deze dynamiek, de berekening voor een biologische KDW als volgt beschreven:

BKDW = N opname door het gewas + toelaatbare lange termijn N immobilisatie + N verliezen lucht (met name denitrificatie) + toelaatbare N uitspoeling.

De getallen uit publicatie 6) geven een berekening voor de Biologische KDW

Ca. 10 kg opgenomen + geen schatting mogelijk (verschil niet gemeten) + 16 kg door denitrificatie

+ 21 kg uitspoeling = ca. 47 kg/ha/jr.  (Daarbij kan nog een geringe correctie nodig zijn voor een eventuele extra N-immobilisatie)

Dankzij de aanwezigheid en werking van een ondergronds microbioom en de stikstofkringloop leidt een depositiehoeveelheid van 40 kg/ha/jr. tot een Biologische KDW van ca. 47 kg/ha/jr.

Dit laat zien dat er meer stikstof verdwijnt dan dat er door depositie bijkomt. Het microbioom voorkomt dat de plant overmatig deze ‘gratis’ depositiestikstof kan gebruiken.  Dit vermogen is evolutionair verworven om de stabiele relatie tussen planten en bodemmicrobioom in stand te houden. Zo wordt de benodigde toevoer van essentiële voedingsstoffen zowel uit de eigen fotosynthese als via het microbioom zeker gesteld en wat stikstof betreft zo gereguleerd dat direct opneembare stikstof rond de wortels schaars is. In de “benedenwereld” regeren Darwins wetten dus ook. De best aangepaste planten- en bacteriesoorten overleven en in het geval van stikstof tolerantie zijn dat die met het vermogen tot symbiose.

De hoeveelheid stikstof die door denitrificatie uit de bodem van N2000-gebieden verdwijnt laat zich schatten; het meten hiervan gebeurt immers niet, op 10-15 kg bij stikstofdepositieniveaus van 20-30 kg/ha/jr. Dit betreft een modelberekening over de eerste 30 cm bosgrond. Voor landbouwgrond zijn meer cijfers bekend. Immers: de stikstof die uit landbouwgrond verdwijnt, kan geen bijdrage meer leveren aan de opbrengst of oogst en moet derhalve tijdig worden aangevuld als dierlijke mest of kunstmest. Het werkt bevreemdend te zien dat landbouwbedrijven wel inzicht hebben in deze materie en de natuurbeschermers niet. De kosten voor dergelijke analyses bedragen zelden meer dan enkele duizenden euro’s, daar waar met het Nederlandse stikstofbeleid miljarden gemoeid zijn.

Om dit verder te duiden, is in figuur 3 de grootheid ‘achtergrondstikstof’  vergeleken met de grootheden ‘denitrificatiecapaciteit van bodemsecties’ en depositiestikstof.

De mate van denitrificatie en de afgifte van deze niet reactieve stikstof naar de atmosfeer werd voor landbouwgrond becijferd en gepubliceerd[8].

Figuur 3. Vergelijking van stikstof depositie, denitrificatie in twee verschillende bodemzones en de totale voorraad stikstof in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot 30 cm diepte (de z.g. A-horizont).

En dan blijkt dat in de grondlaag tussen 2 en 7 cm de denitrificatiecapaciteit in Augustus wel 4200 g/ha/dag per kolom van 5 cm bedraagt. In de diepere laag tussen 42 en 87 cm is de potentiële denitrificatiecapaciteit in augustus nog steeds gemiddeld 590 g/ha/dag per kolom van 5 cm. Over de volledige 45 cm is dit 5400 g/ha/dag. De denitrificatiecapaciteit van de lagen beneden de 45 cm is dus niet verwaarloosbaar klein. Uitgedrukt in kg/ha/jr. zijn deze hoeveelheden stikstof die potentieel kunnen verdwijnen vele malen hoger dan die welke jaarlijks neerslaan. Deze getallen zijn afkomstig van het RIVM en referenties 4, 5, 6 en 8 vormen de basis voor figuur 3. Omdat gegevens uit natuurgebieden ontbreken, zijn de cijfers afkomstig uit onderzoek in landbouwgrond als vergelijkingsmateriaal opgenomen als in het staafdiagram (Fig. 3).

Wat blijkt is dat er niet te ontkomen is aan het besef dat ondanks de overmaat van duizenden kilogrammen aan stikstof in een ha bos, er per maand geen 1 kg ervan wordt opgenomen. Naar studie5) zou een hoeveelheid van ca. 10 kg N/ha/jr. in de juiste vorm worden klaargezet en aangeboden door het microbioom om vervolgens opgenomen te worden door de vegetatie. Dit  komt goed overeen met het verschil in seizoenale stikstofopname en de totale hoeveelheid bladafval gedurende de herfst volgens Rennenberg and Dannenmann.6)

Weerleggen dat atmosferische depositiestikstof geen rol kan spelen in de natuur kunnen we niet, maar het is wel duidelijk dat het belang van het microbioom niet onderschat mag worden. Zeker niet als het maandelijks 1 kg opneembare stikstof voor de plant beschikbaar stelt uit een pool van 6000 kg/ha.

 

Statistiek depositiecijfers van het RIVM vanaf 1900 en variabiliteit.

Het RIVM verschaft[9] periodiek een update van depositiecijfers van ammoniak en stikstofoxiden over de jaren vanaf 1900. Deze zijn in Tabel 1) van een aantal kenmerkende jaren gegeven, tezamen met de veranderingen in depositiewaarden per periode en omgerekend naar een gemiddelde over één jaar (stijgingen en/of dalingen) om inzichtelijk te maken met welke jaarlijkse schommelingen de onder- en bovengrondse systemen geconfronteerd werden.

De wetten van Darwin luiden dat die soorten die het beste kunnen omgaan met veranderende omstandigheden, ook de beste kans hebben om naar de toekomst te overleven en zich blijvend in een habitat te vestigen of te handhaven. De wijze waarop het ondergronds microbioom dit doet, is de essentie van de stikstofkringloop, waarbij de plant voor haar aanpassingsvermogen aan veranderende omstandigheden, afhankelijk is van het microbioom. Die daarvoor beloond wordt met suikers en andere stoffen uit de fotosynthese van de plant.

 

Populatiegenetica, wederzijdse dynamiek

Het ondergrondse microbioom heeft vanaf 1900 gedurende bijna 90 jaar met steeds stijgende hoeveelheden depositiestikstof te maken gehad, waar het, gezien het hieraan voorafgaande deel van het essay, ogenschijnlijk geen grote moeite mee zal hebben gehad en die ons uiteindelijk onze Natura2000-natuur heeft opgeleverd. Tussen 1966 en 1987 accommodeerde het microbioom jaarlijkse toenames, soms tot wel 5% of meer. Stikstofgevoelige natuur onderscheidt zich in principe niet van stikstoftolerante natuur want beiden worden op dezelfde wijze bediend en beschermd door het microbioom. De overmaat aan stikstof in de wortelomgeving van planten in natuurgebieden is dermate groot, dat van de hoeveelheid depositiestikstof geen beslissende invloed op de wijze en/of effectiviteit van de bescherming door het microbioom te verwachten is. Je kunt in deze situatie dan ook feitelijk niet spreken van méér- of minder-stikstofgevoelige natuur. Vanaf 1987 (zie tabel 1) had het microbioom jaarlijks te stellen met lagere hoeveelheden depositiestikstof en er is geen reden om aan te nemen dat het met die geringere hoeveelheden meer moeite zal hebben gehad dan met de stijgingen in de jaren voor 1987; het microbioom hoefde in de Natura-2000-natuur slechts iets minder hard te werken om de relatie stabiel te houden. En mogelijk veranderde de samenstelling van het microbioom enigszins, zoals het ongetwijfeld ook veranderde ten tijde van de stijgende depositiecijfers; de verschuivingen zijn populatie-genetisch gering en volgen immer de wederzijdse dynamiek die de samenwerking met de plant vereist.

 

Bezorgde politici

Was het dan een geldige reden dat een deel van de Tweede Kamer zich terecht zorgen maakt over de effecten van depositiestikstof op de natuur in Nederland? Uit de bovenstaande paragrafen moet duidelijk zijn dat het antwoord neen is en wel nog eens samengevat hierom:

  • Tussen 1966 en 1987 verdubbelde de stikstofdepositie en moet ook de vermoede en modelmatige berekende extra ‘vermesting en verzuring’ zijn opgetreden. Echter het leverde ons de 162 natuurgebieden op die we later onder de VHR brachten en naar Europese afspraken dienden te beschermen. Aan stikstof, vermesting en/of verzuring werd indertijd niet substantieel en serieus commentaar gewijd. Sindsdien is de stikstofdepositie meer dan gehalveerd; de berekende vermesting en verzuring zal derhalve ook gereduceerd zijn. Of de verzuring en vermesting daadwerkelijk problematisch zijn, en uitsluitend het gevolg van depositiestikstof is de vraag, echter maatregelen die zuur neutraliseren en plantenvoedingstoffen afvoeren zullen allemaal en altijd effectiever zijn dan stikstofemissies verder te reduceren als het erom gaat achteruitgang in de natuur te voorkomen.
  • Dankzij de symbiotische samenwerking van microbioom en planten, een evolutionair verbond dat onder meer drijft op de werking van de stikstofkringloop, worden ondanks een overmaat van meerdere duizenden kilogrammen ‘achtergrondstikstof’ voor de plant de stikstof in de geschikte vorm, schaars gehouden. Dit is de overlevingsstrategie van het microbioom en hiermee wordt de hierboven berekende ‘verzuring en vermesting’ zeer waarschijnlijk effectief gereduceerd en beperkt gehouden.

Daarbij komt verder:

  • Nog in 2017 rapporteert Nederland naar de EU Commissie dat de Staat van Instandhouding van de 162 Natura2000-gebieden als positief wordt beoordeeld en dat het de kansen naar de toekomst optimistisch inschat om op termijn ook aan die eisen te blijven voldoen.

Het bovenstaande maakt duidelijk dat het verzoek van de Tweede Kamer rond 2008-2009 aan het Kabinet overbodig was en dus er beslist geen PAS-regeling nodig was om de stikstofdruk versneld te verlagen. De natuur werd in 2008 beschermd tegen depositiestikstof zoals in de eeuw ervoor en de lagere depositiehoeveelheden sindsdien veranderden daar niets aan. Dankzij het niet-toelaatbaar achten, door de RvS, van de PAS-regeling, die wel stikstofemissies effectief reduceerde maar daarmee geen verbetering in Natura 2000 gebieden teweeg bracht, zitten we nu met een stikstofcrisis.

 

 

De KDW: een inleiding in het concept.

In het voorafgaande zijn met name feiten en aanwijzingen systematisch op een rijtje gezet die het waarschijnlijk maken, dat de natuur dermate gering last ondervindt van depositiestikstof, dat omvallen in het verleden niet aan de orde was, en in de toekomst ook niet plaats zal vinden.

Het sterkst argument van de bevreesden, wordt echter gevormd door de KDW, wat inmiddels samen  wel met verschillende andere methodes de rol van de modellen op beleid voor de handhaving van naar de EU te rapporteren succes van Natuurbeleid in Nederland vormt.

En dan dienen zich twee relevante vragen aan:

  • Hoe past de kritiek over de zekerheid van de berekeningen van de KDW in de explosief toenemende kritiek door niet-overheid gelieerde personen en partijen op de andere modellen zoals OPS en het AERIUS-instrumentarium?
  • Passen de overheidsinstituten wel de juiste methodologie toe bij wat zij verstaan onder de ‘validatie van het model’.

Ad 1. Kritiek op de modellen en de modellenwaarheid van de overheid. Conform Europese afspraken, is de KDW gedefinieerd als: “de laagste stikstofdepositiewaarde waarboven niet gegarandeerd kan worden dat er geen wezenlijke verslechteringen optreden in de natuur”. Deze grammaticale constructie is zo gekozen, dat er een 1 op 1 link ontstaat met de Vogel – en Habitatrichtlijn, Art. 6 lid 3, (VHR), die de toepassing van het Voorzorgbeginsel entameert waarmee in Nederland voor stikstof dus een directe verbinding met het internationale juridische kader is gecreëerd.

Voor de bepaling van de KDW worden naast een paar subjectieve zaken zoals “expert opinions” veelal berekeningen uitgevoerd met modellen zoals SMART en VSD+PROPS. Uit het Nederlands/Europees kader blijkt dat modellen vaak gebaseerd zijn op steady-state massabalansen die niet direct aangeven hoe de kans op schade toeneemt met toenemende depositie[10].

Voor beleidsdoeleinden wordt vaak gewerkt met de aanname dat voor een KDW elke waarde daarboven het risico op schade significant toeneemt. Dit betreft echter eerder een beleidsgrens dan een precieze mathematische relatie.[11]

Ad 2. Voor de berekening van de precieze lokale depositie van stikstof is het is AERIUS ongeschikt. Hierover bestaat al jaren kritiek door diverse professionals met verstand van de foutenbronnen in rekenmodellen. Uiteindelijk werd op 17 oktober 2025 door de statisticus Prof. Dr. Ronald Meester het negatieve eindoordeel gegeven over door de bruikbaarheid van de door de overheid gebruikte modellen bij de stikstof. [12] Meester schrijft letterlijk wat vele al jaren zeggen en schrijven het volgende: “Samengenomen concludeer ik dat we met de combinatie van de onzekerheden in de KDW’s en de door het model berekende deposities van AERIUS/OPS feitelijk niet weten wat we aan het doen zijn. We zijn blind modeluitkomsten aan het volgen, zonder de mogelijkheid te hebben om te controleren waar we mee bezig zijn. Er wordt veel beweerd over stikstof, maar er is vrijwel geen enkele kwantitatieve claim die daadwerkelijk controleerbaar is.” Het werken met de combinatie KDW/Aerius acht ik vanwege dit alles niet wetenschappelijk.

 

Daarmee vervalt iedere verdere discussie over de legitimiteit van het Nederlandse beleid. In de omringende landen wordt in ieder geval pragmatischer met de onzekerheden van de modellen omgesprongen.

Dit neemt niet weg dat de ontwikkelde instrumenten kunnen helpen bij de monitoring van de status van SVI van soorten in natuurgebieden, maar als juridisch beleidsinstrument ongeschikt zijn.

De schrijver van dit essay kan niet anders dan achter de samenvatting van Prof. Meester staan die luidt: “De model-wetenschappelijke benadering van het stikstofdiscours, zowel praktisch, theoretisch als filosofisch is problematisch. We hebben een benadering nodig die vanuit de empirie werkt in plaats van langs de weg van wiskundige modellering; de Europese Habitatrichtlijn geeft ons die ruimte.”

Los van alle bezwaren die tegen de modelmatige benadering van het Nederlandse stikstofbeleid, zijn er simpele, uit de natuurpraktijk af te leiden bezwaren.

Hebben we immers niet zojuist uitgelegd dat stikstofgevoelige natuur zich niet wezenlijk onderscheidt van stikstoftolerante natuur; beiden worden op vergelijkbare wijze beschermd door hun microbioom. Toch suggereert het begrip KDW dat die verschillen wel bestaan.

Dat wordt echter veroorzaakt door de wijze waarop de Critical Load (de voorloper van de KDW) wordt bepaald: de KDW komt voort uit een Europees Onderzoeksprogramma en volgens de onderzoeksdefinitie hoort deze bij, en gaat deze uit van, ‘natuur’ die zich zonder depositiestikstof moet ontwikkelen; condities die volgens de RIVM-cijfers voor het laatst bestonden ruim voor 1900, wellicht zo rond 1892.

De Critical Load die als onze KDW werd gedoopt, geeft dus ‘de veronderstelde stikstofgevoeligheid van planten en natuur aan die nog nooit met overvloedige, gratis stikstof’ te maken hebben gehad. En de tijdschaal waarover de experimenten liepen, maakte het onmogelijk dat het ondergrondse microbioom, als het al aanwezig was, zich adequaat kon weren en / of aanpassen.

Stel nu een gedachtenexperiment voor: we nemen de natuur uit 1892 en we voegen daar de hoeveelheden depositiestikstof aan toe als gegeven in de tabel 1). De tijdschaal loopt van 1900 tot 1992 en het is precies deze tijdschaal en deze werkwijze die ons de Natura2000-natuur heeft bezorgd!

De suggestie nu dat we aan de Vogel – en Habitatrichtlijn, Art. 6 lid 3, (VHR), uit 1992 kunnen voldoen door ons aan depositiestikstofregels te conformeren afgestemd op natuur uit 1892 is het gevolg van de werkwijze van de onderzoekers en de foutieve interpretatie door ambtenaren en politici van de uitkomsten van dergelijk fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Voordat er waarde aan de uitkomsten had mogen worden toegekend, had eerst een validatie moeten plaats vinden, in de vorm van toegepast wetenschappelijk onderzoek, aan onze echte natuur; namelijk diegene die we vanaf 1992 onder de VHR dienden te beschermen.

Daar de KDW gedefinieerd wordt door: “de laagste stikstofdepositiewaarde waarboven niet gegarandeerd kan worden dat er geen wezenlijke verslechteringen optreden in de natuur”, leidt dit er automatisch toe dat de (Biologische) KDW van de Nederlandse natuur in 1988 dus hoger moet zijn geweest dan de door het RIVM genoemde depositiehoeveelheid in 1987 van 3039 mol/ha/jr.

Bij aanvang van de Habitatrichtlijn in 1992, heerste er een depositiestikstofdruk van 2675 mol/ha/jr. en de (B)KDW in die periode moet desgewenst op of rond de 3000 mol/ha/jr. hebben gelegen. En indien dit getal in AERIUS zou worden ingevoerd, is er wel een representatieve rapportage mogelijk naar de EU Commissie; tenminste voor zover het de stikstofparagrafen betreft.

Bij het bepalen van de Critical Load wordt zichtbaar wat “stikstof met de natuur kan doen” en door kennis te nemen van ref. 6) wordt inzichtelijk wat “de natuur met stikstof doet”: in de natuurpraktijk beschermen bodembacteriën de planten tegen een overmaat aan stikstof en is er geen onderscheid te maken tussen hoe dat gebeurt voor ‘stikstofgevoelige’ versus ‘stikstoftolerante’ soorten.

De verschillen tussen stikstofgevoelige en stikstoftolerante natuur bestaan in principe wel: alle natuur uit 1892 was stikstofgevoelig en de natuur in 1992 was in principe ‘stikstoftolerant’ hoewel  beiden op vergelijkbare wijze werden beschermd door hun eigen microbioom. Het feit dat de weerstand tegen depositiestikstof in principe een eigenschap van het microbioom betreft, een vermogen bovendien dat met de stijgende depositiecijfers is meegegroeid, is de term ‘stikstofgevoeligheid’ iets wat niet bij planten, habitatten, habitattypes of natuurgebieden kan behoren en is de Critical Load derhalve nooit als KDW afdoende gevalideerd.

De inzichten voortkomend uit de tekortkomingen van de Critical Load, gelegd naast de inhoud van het reviewartikel van Rennenberg en Dannenmann ref 6) (“Nitrogen Nutrition of Trees in temperate Forests”) leiden ons onverbiddelijk tot de conclusie dat:

  1. stikstofgevoeligheid wellicht niet bestaat; tenminste niet zoals de wetgever het heeft bedoeld.
  2. het gehanteerde onderzoeksmodel leidt tot een Critical Load als KDW die niet op adequate wijze de realiteit weerspiegelt
  3. de huidige KDW is hierdoor niet gevalideerd om de conformiteit met de Vogel en Habitatrichtlijn te verzorgen; het linkt eerder aan natuur van 1892.
  4. daarom kan AERIUS niet legitiem gebruikt worden voor natuurreportages of vergunningverlening.
  5. de berekende Biologische KDW volgens Posch et al. Ref. 7) na validatie wellicht wel compatibel is om in de toekomst via AERIUS natuurrapportages mee op te stellen, voor zover het de stikstofparagraaf betreft.

 

Samenvatting en Conclusies

Een filosofisch probleem wat democratisch tot stand is gebracht, kan ook democratisch opgelost.

De bezorgdheid van de Kamer omtrent de invloed van depositiestikstof op de natuur was onterecht, zo ook de opdracht aan het Kabinet om daar iets aan te doen. De natuur had het vermogen om 87 jaar lang geleidelijk stijgende depositiehoeveelheden te accommoderen voordat wij die als Natura2000-gebieden kozen, en het had gedurende de daaropvolgende jaren van dalende stikstofdepositiehoeveelheden daar niet op eens meer moeite mee. Inmiddels moet op beleidsniveau ook duidelijk zijn dat de stikstofcrisis berust op goedbedoelde maar slecht uitgevoerde onderzoekingen, visies en niet-effectieve maatregelen

Feit is dat een KDW voortgekomen uit het Critical Loads onderzoeksprogramma niet geschikt, niet bedoeld en niet gevalideerd is voor gebruik bij natuurmonitoring en natuurrapportages naar de Europese Commissie.

Met de kennis van nu, had het parlement nooit om een N-reductie programma gevraagd. Zij zouden hebben ingezien dat depositiestikstof geen serieuze bedreiging vormt voor de Natura2000-gebieden.

Dit zou als consequentie hebben gehad, dat de RvS de PAS-regeling niet zou kunnen hebben verbieden, en ze zou ook niet om een wettelijke reductiedoelstelling voor stikstof vragen.

Met de kennis van nu, had de RvS echter ook andere adviseurs kunnen consulteren, die hen zouden hebben bijgebracht wat het parlement ruim een decennium tevoren ogenschijnlijk nog niet wist.

De adviseurs hadden ook kunnen wijzen op de laatste rapportage naar de EU, uit 2017, in het kader van de VHR. Dan zou ook helder zijn geworden dat de Nederlandse ‘verondersteld stikstofgevoelige’ natuur in prima staat verkeerde en niet bedreigd werd door de al 32 jaar dalende hoeveelheid depositiestikstof en dat voor vrijwel alle 162  N-2000-gebieden er positieve kansen waren om de instandhoudingseisen te blijven behalen, ook naar de toekomst.

Ook twee publicaties[13] [14]van recenter datum wijzen erop dat de natuur anders omgaat met stikstof dan de modellen van de wetenschappers en ecologen laten zien; het wordt tijd aan deze observaties de juiste waarde toe te kennen.

De uitvinding van de KDW, na enige lab-testen van commerciële wetenschappers, kwam als mosterd na de maaltijd, omdat de 2017 rapportage naar de EU liet zien dat de stikstofgevoelige natuur in Nederland zich prima ontwikkelde ondanks hoge stikstofdeposities, met structurele overschrijdingen van de KDWs gedurende de 50-70 voorafgaande jaren!

De wijze van bepalen van de Critical Load (KDW) levert een resultaat op dat niet representatief is voor de Nederlandse natuur en de opname in de wet van de KDW en de koppeling ervan aan de N-reductiedoelstellingen moet daarnaast worden gezien als een economisch misdrijf, ze is immers gestoeld op niet representatief en niet gevalideerd onderzoek.

Met enige kennis van zaken zou het parlement nooit hebben ingestemd met een regeling die vereist dat de Nederlandse stikstofuitstoot tot nul gereduceerd wordt; de toevoer van depositiestikstof uit het buitenland en uit de lucht- en scheepvaart door ons luchtruim en langs onze kust, is immers al hoger dan de Nederlands doelstelling vastgelegd in de wet.

En dat alles om de natuur in de Natura2000-gebieden in conformiteit met de Vogel en Habitatrichtlijn te brengen. Nota Bene: een conformiteit die er al was en nog steeds is!

De stikstofcrisis kan opgelost worden door een Biologische KDW in de wet op te nemen die, conform de formule is uit 7) en die ligt op het niveau van de depositiehoeveelheid van het voorgaande jaar + 5%. Deze volgt de depositiecijfers en kan jaarlijks tegelijk met deze cijfers geactualiseerd worden.

Auteur:

  • Ir. M. Warmerdam (Landbouwkundig Ingenieur)

 

Geraadpleegde websites:

  • Compendium voor de leefomgeving
  • RIVM
  • WUR
  • Natura2000
  • Centraal Bureau voor de Statistiek
  • Stichting Agrifacts STAF
  • Wikipedia en Chat GTP

 

Geraadpleegde personen:

  • Klaas Bron (PS BBB Gelderland)
  • Henri Prins (Stichting Samenleving Landbouw Natuur)
  • Prof. Wim de Vries (WUR)

 

Review en Redactie:

  • Ir. A. Andela (Landbouwkundig Ingenieur)

 

Gereviewed door:

  • Prof. René van den Hoven (Wetenschappelijk Bureau BBB)

 

Gebruikte Literatuur:

1) Networking in the plant microbiome. https://doi.org/10.1371/journal.pbio.1002378

2)  Schimmels en bacteriën helpen plant bij afweer – Biowetenschappen & Maatschappij

3) https://www.youtube.com/watch?v=fw413dIw9gA

4)  Analyserapport Eurofins t.b.v. bodemonderzoek veeteeltbedrijf

5)  Vakblad Natuur Bos Landschap sept 2024 A. de Jong & W de Vries: Invloed van stikstofdepositie op organische stof en voedingsstoffen

6)  Nitrogen Nutrition of Trees in Temperate Forests—The Significance of Nitrogen Availability in the Pedosphere and Atmosphere Heinz Rennenberg and Michael Dannenmann; Forests 2015, 6, 2820-2835; doi:10.3390/f6082820

7  Maximilian Posch, Wim de Vries and Harald U. Sverdrup in:  Mass Balance Models to Derive Critical Loads of Nitrogen and Acidity for Terrestrial and Aquatic Ecosystems

8)  Kwantificering van stikstofverliezen door denitrificatie in de ondergrond. Plant Research International Nota 140;

9) https://www.rivm.nl/stikstof/wat-is-stikstof/stikstofdepositie

10) Atmos. Chem. Phys., 25, 3049–3107, 2025 https://doi.org/10.5194/acp-25-3049-2025 ©Author(s) 2025. This work is distributed under the Creative Commons Attribution 4.0 License.

11) Maker et al, (2025)

12) De illusie van een betrouwbare stikstof-modelwerkelijkheid.

13) De Natuur van 2023: Vallen of Opstaan? Henri Prins 2023

14) ‘De Veluwe als toetssteen: Ecologische monitoring als fundament van natuurbeleid’ Henri Prins 2025